Ik ben groen en ik prik. (kerstboom)
Ik glans mooi en ik ben er in alle kleuren. (kerstbal)
Ik sta op de top van de boom en ik rijm op ziek. (piek)
Ik ben gezellig maar wel heet en gevaarlijk. (kaars)
Ik breng de herders goed nieuws, en ik kom uit de hemel. (engel)
Ik ben geboren in een stal en mijn moeder heet Maria. (Jezus)
Ik sta aan de hemel en ik ruim op ver. (ster)
Ik droeg Maria op mijn rug en ik ben grijs. (ezel)
Ik ben de man van Maria en de vader van Jezus. (Jozef)
Wij zijn met z'n 3en en kwamen naar het kindje Jezus kijken. (3 koningen)
Ik ben slap, ik glim en ik hang ook in de kerstboom. (slinger)
